Doorgaans ontvangt men meteen bij zijn benoeming persoonlijke instructies van de Dalai Lama over de verlangde invulling van een functie. Tijdens mijn audiëntie vertelde Zijne Heiligheid mij onverwacht dat hij mij er een taak bij zou geven. Naast mijn bestuurlijke verantwoordelijkheden zou ik mij vooral moeten bezighouden met het opzetten van een wetenschappelijke opleiding voor monniken. Ik werd hierdoor verrast, vooral omdat Zijne Heiligheid wist dat ik geen wetenschappelijke achtergrond had. Ik begreep niet goed wat de bedoeling was, maar zei desondanks ja.

Zijne Heiligheid gaf aan dat al ten tijde van de Nalanda Universiteit in India, boeddhistische meesters als Nagarjuna, Aryadeva, Shantideva, Dharmakirti, Chandrakirti, Dignaga and Vasubandhu veel aandacht besteedden aan de zienswijzen van niet-boeddhistische meesters. Hij sprak zijn bewondering voor hen uit, en zei dat hij deze boeddhistisch geleerden nog hoger aansloeg dan de zestien arhats, omdat hun bezigheden het boeddhisme hebben verrijkt. Wanneer zij niet in debat waren gegaan met niet-boeddhistische denkers zou de boeddhistische filosofie een minder grote ontwikkeling hebben doorgemaakt.

Inmiddels toont het Westen zich ontvankelijk voor het boeddhisme. Westerse wetenschappers waarderen het boeddhisme steeds meer, terwijl alle niet-boeddhistische Indiase meesters en hun scholen zijn verdwenen. Om die reden heeft het weinig zin de overeenkomsten en verschillen tussen het boeddhisme en deze oude hindoeïstische stromingen te blijven bestuderen. Omdat volgens ons op het ogenblik Westerse wetenschap de meest belangwekkende hedendaagse bron van kennis is, lijkt de tijd rijp om de verschillende wetenschapsgebieden en hun methodieken in kloosters als Ganden, Sera and Drepung te bestuderen.

Achok Rinpoche (2004)