De monnik en de avonturier

In 2006 overleed, 93 jaar oud, de Oostenrijkse bergbeklimmer en schrijver Heinrich Harrer. In 1938 bedwong Harrer samen met drie andere klimmers als eerste de levensgevaarlijke Noordwand van de Eiger in Zwitserland. Zijn grootste bekendheid echter verwierf Harrer als auteur van Zeven jaar in Tibet. Van dit op ware gebeurtenissen gebaseerde verhaal, dat leest als een echte avonturenroman, zijn sinds het verschijnen in 1953 wereldwijd miljoenen exemplaren verkocht. Eind jaren ’90 bracht filmster Brad Pitts vertolking van zijn personage in de succesvolle gelijknamige Hollywood-verfilming Harrer verdere internationale roem.

In Zeven jaar in Tibet beschrijft Harrer hoe in 1939 wegens het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog na afloop van een klimexpeditie door de Engelsen in India krijsgevangene wordt gemaakt. Na enkele vergeefse ontsnappingspogingen lukt het Harrer—die later zelf lid van de Nationaal Socialistische Partij bleek te zijn geweest—in 1944 samen met een metgezel naar het afgelegen Tibet te ontkomen. Eenmaal aangekomen in Lhasa—de ‘verboden stad’—maakt Harrer na verloop van tijd, in weerwil van het verzet daartegen van xenofobe religieuze machthebbers, in 1948 als eerste westerling persoonlijk kennis met de dertienjarige Tenzin Gyatso, de veertiende dalai lama.

De wereldwijze avonturier wint het vertrouwen van de jonge monnik, en de twee ontwikkelen een sterke persoonlijke band. Al snel geeft Harrer, die door hem vanwege zijn blonde haar plagerig gopse of ‘geelhoofd’ wordt genoemd, de dalai lama op zijn verzoek behalve conversatieles in de Engelse taal gemiddeld één maal per week privaatlessen in wetenschap en techniek en Westerse cultuurgeschiedenis.

De dalai lama, wiens scholing van kinds af aan tot uitsluitend Tibetaans boeddhistisch onderricht beperkt was gebleven, ontpopt zich als een vroegwijze, leergierige student met een brede belangstelling. Hij neemt een onbevangen, kritische houding aan tegenover de parate kennis waaruit Harrer put, en daagt hem met talloze vragen uit de gekozen leerstof en de weinige hem ter beschikking staande leermiddelen—waaronder een aantal in het Westen opgenomen documentaire films—steeds weer vanuit een ander perspectief te bezien.

Het vaste contact met Harrer, en daarmee ook de dalai lama’s ad hoc bestudering van Westerse bronnen van kennis, wordt voortijdig afgebroken doordat Tibet in 1950 wordt overvallen door buurland China. Zeven jaar in Tibet eindigt dan ook met Harrers terugkeer naar Europa, kort nadat een Chinese bezettingsmacht de Tibetaanse hoofdstad Lhasa is binnengetrokken.

Voor de dalai lama—die ondanks zijn jeugdige onervarenheid als toekomstig geestelijk en wereldlijk leider de hoop van alle Tibetanen op zich gevestigd wist—begon een lange periode van concessiepolitiek. Onder druk van de Chinese militaire aanwezigheid in Tibet én van de heersende Tibetaans boeddhistische orthodoxie, zag de dalai lama zich genoodzaakt zich tot het communistische bewind in Peking onder leiding van Mao Zedong te verhouden op een wijze die vóór alles de eigenheid van de Tibetaanse religieuze cultuur moest helpen waarborgen.

Alle toenaderingspogingen en compromissen ten spijt bleef de dalai lama in 1959 uiteindelijk geen andere uitweg over dan Tibet in het geheim te ontvluchten. Samen met de talloze andere Tibetaanse vluchtelingen die vanaf het begin van de jaren ’60 kans zagen aan de Chinese wreedheden te ontsnappen vond de dalai lama een nieuw thuis in India, de bakermat van het boeddhisme.

Als leider van de Tibetaanse regering in ballingschap volhardde de dalai lama, gesteund door meer dan 100.000 in een moderne diaspora levende Tibetaanse vluchtelingen, met grote inzet in zijn streven de eeuwenoude religieuze en culturele tradities van zijn volk zo goed mogelijk te bewaren. Al gingen zij vaak gebukt onder zwaar persoonlijk leed, duizenden gevluchte monniken zagen in buurlanden als India, Bhutan en Nepal onder de meest erbarmelijke omstandigheden kans hun boeddhistische kloosters opnieuw op te richten en de Tibetaanse monastieke curricula in ballingschap te hervatten.

Vergeleken met zijn kindertijd in de jaren ’40 is de dalai lama’s nieuwsgierigheid nog even groot. Ook de wijze waarop hij kennis neemt van wetenschap en techniek is dezelfde. Tijdens de vele internationale reizen die de dalai lama sinds de jaren ’70 onderneemt zoekt hij voortdurend toenadering tot westerse wetenschappers. En hij vraagt hen nog steeds de oren van het hoofd.

Rob Hogendoorn