Westerse wetenschap voor Tibetaanse monniken

Dit essay verscheen eerder in het tijdschrift Vorm & Leegte (Winter 2005).
De huidige dalai lama is erg enthousiast over de westerse natuurwetenschap en wil dat Tibetaanse monniken die serieus bestuderen. Dat stuit op verzet bij meer conservatieve Tibetaanse geestelijken, die liever alle tijd zouden besteden aan het traditionele, klassieke boeddhistische lesprogramma. Westerse volgelingen compliceren soms onbedoeld de plannen van de Dalai Lama, doordat zij gehecht zijn aan hun romantische idee van het oude Tibet en van het klassieke boeddhisme.

‘Scan van hersens monniken wijst op structurele, functionele verandering door meditatie’ kopte The Wall Street Journal in 2004. De krant deed verslag van een vijfdaagse bijeenkomst in Dharamsala, een Tibetaanse enclave in een uitloper van de Indiase Himalaya. Samen met hun gastheer de veertiende dalai lama verdiepte een uitgelezen publiek van westerse wetenschappers en Tibetaanse geestelijken zich in geavanceerde meetgegevens over de hersenen van mediterende monniken. Verwonderd zagen de geleerde Tibetanen hoe op een groot scherm een bewust opgewekte staat van mededogen aanschouwelijk werd gemaakt. De getoonde hersenscans gaven in kleur de spreiding van gammagolven over de hersenschors weer. Daaruit bleek dat de door mededogen geactiveerde hersengebieden van ervaren mediteerders een hogere neurale activiteit laten zien dan die van beginners. ‘Verandert mededogen dan misschien de werking van de hersenen zelf?’, opperde iemand.

Achterstand

Een opmerkelijke ontmoeting, maar niet uniek. Zo’n twintig jaar geleden zocht de dalai lama vanuit een persoonlijke belangstelling voor wetenschap en techniek toenadering tot westerse wetenschappers. Sindsdien verdiept hij zich, samen met een steeds wisselende groep deskundigen, in die wetenschapsgebieden waar een vruchtbare gedachtewisseling met het boeddhisme mogelijk lijkt. De zogeheten Mind and Life dialogen over bijvoorbeeld geest en bewustzijn, kwantumfysica en kosmologie bleken zo productief dat de dalai lama in 2000 daarnaast de aanzet gaf tot Wetenschap voor monniken. Dit programma biedt een select aantal jonge Tibetaanse monniken de eerste kennismaking met hedendaagse wetenschappelijke inzichten. Zij onderbreken ieder jaar een maand lang hun traditionele kloosteropleiding om zich door westerse leraren te laten onderrichten in onderwerpen als erfelijkheid en evolutie, elementaire wis-, natuur- en scheikunde en moderne kosmologie.

Bij aanvang van Wetenschap voor monniken legde de dalai lama de geestelijkheid van de grote gelug kloosteruniversiteiten in India uit waarom hij zo’n belang hecht aan dit project. Hij stelde vast dat gelugs—de geestelijken die lid zijn van deze Tibetaanse orde—er tot op heden niet in slagen de meerwaarde te verwoorden van de boeddhistische filosofie en epistemologie tegenover de moderne wetenschap. De voornaamste reden voor deze ‘achterstand’, zo meende hij, is dat het de Tibetaanse geleerden aan de nodige kennis over wetenschap ontbreekt. Hij zei er niettemin van overtuigd te zijn dat zij, zodra het potentieel van het boeddhisme eenmaal in bredere kring bekend wordt, een cruciale rol te vervullen hebben in het overbrengen van het boeddhistische perspectief. Bovendien zal het boeddhistische onderricht op nieuwe generaties Tibetanen begrijpelijker, overtuigender en praktischer overkomen wanneer de geestelijkheid erin slaagt boeddhistische en wetenschappelijke zienswijzen op elkaar te betrekken.

‘Onze samenleving zal niet dezelfde blijven’, waarschuwt hij. ‘Niet alleen onder de bevolking in ballingschap, maar ook zodra wij de Tibetanen in Tibet weerzien, zullen veranderingen zichtbaar worden. Wetenschappelijke kennis zal dienstbaar zijn aan het behoud, het onderwijzen en het verbreiden van het boeddhisme onder nieuwe generaties Tibetanen. Daarom is het hoogst noodzakelijk dat wij hiermee een begin maken.’ De bestudering van de moderne wetenschap—die volgens de dalai lama als eigentijdse vorm van waarheidsvinding zeer veel gemeen heeft met het boeddhisme—zal naar zijn mening een diepgaand vertrouwen in de leer van de Boeddha teweegbrengen. Sterker, zijn uitlatingen wekken de indruk dat hij het als een religieuze plicht beschouwt dat deze monniken zich hierin verdiepen. Tijdens Mind and Life VI, gewijd aan de moderne fysica en kosmologie, vroeg een toehoorder aan de dalai lama waarom hij zoveel waarde hecht aan wetenschappelijke antwoorden op kosmologische zijnsvragen. De historische Boeddha liet dergelijke vragen immers geheel buiten beschouwing omdat zij niet bijdroegen aan het wegnemen van lijden. Daarop antwoordde de dalai lama dat men het pad naar verlichting pas goed kan bepalen nadat men heeft vastgesteld wat de aard van de werkelijkheid is. Wat zijn de feiten? De moderne kosmologie maakt daarvan deel uit, meent de dalai lama. De beste wetenschappelijke kennis dient dan ook in boeddhistische uiteenzettingen te worden verwerkt.

Betwist gezag

Hoewel de dalai lama als geestelijk en wereldlijk leider van het Tibetaanse volk in hoog aanzien staat, leert de geschiedenis dat het gezag van de dalai lama’s over de gelug orde vaak betwist is. De autoriteiten van kloosteruniversiteiten als Sera, Drepung en Ganden hebben het instituut Dalai Lama van oudsher weliswaar met veel macht bekleed, maar hun gehoorzaamheid aan de tijdelijke drager van het ambt is niet onvoorwaardelijk. De dertiende dalai lama bijvoorbeeld zag aan het begin van de vorige eeuw zijn hervormingsplannen gedwarsboomd door orthodoxe gelugs: uit wantrouwen tegen de als ondermijnend beschouwde ‘westerse invloeden’ dwong de conservatieve geestelijkheid een nieuw opgerichte Engelstalige school waar wetenschappelijke kennis werd onderwezen, tegen de wens van de dalai lama in, tot tweemaal toe de deuren te sluiten.

Ook Wetenschap voor monniken is omstreden. Orthodoxe, veelal nog in het premoderne Tibet opgeleide gelugs stellen dat de wetenschap monniken zal afhouden van de vervulling van hun roeping, de uitgebreide studie en diepgaande overdenking van de boeddhistische leer. Vooruitstrevende, meest in ballingschap opgegroeide monniken daarentegen menen dat een modernisering van het onderwijsprogramma onontkoombaar is wil de traditie toekomstige generaties Tibetanen aan zich kunnen binden. Zij menen dat de geestelijkheid niet kan achterblijven bij de rest van de Tibetaanse bevolking in ballingschap, die dankzij moderne, seculiere opleidingen van jongs af met wetenschappelijke kennis vertrouwd raakt. Omdat het zowel voor- als tegenstanders aan deugdelijke kennis over wetenschap ontbreekt, dreigt deze richtingenstrijd echter niet op grond van inhoudelijke argumenten te worden beslist. Zo kan Wetenschap voor monniken via de achterkamers van gelug kloosters makkelijk verdeeldheid zaaien.

Het programma richt zich uitdrukkelijk op alle Tibetaanse monniken—dus ook die van de nyingma, sakya, kagyü en bön ordes. Maar ook hier dreigen loyaliteitsconflicten. De religieuze en politieke verbondenheid van de gelug-traditie met het instituut dalai lama, dat sinds de zeventiende eeuw het centrale gezag in de Tibetaanse samenleving uitoefent, heeft de gelugs in de loop der eeuwen tot primus inter pares verheven. Dit leidde meer dan eens tot achterstelling van andere tradities. De huidige vertegenwoordigers van die andere tradities zullen—ondanks hun grote eerbied voor de persoon van de dalai lama—niet graag medeverantwoordelijk zijn voor een initiatief dat in hun ogen de hegemonie van de gelug orde alleen maar bevestigt.

Westerse bekeerlingen

Ergens hiertussen bewegen zich nog de Tibetaans boeddhistische bekeerlingen in het Westen. Sommige van hen dragen zonder het te weten bij tot de instandhouding van een premodern Tibetaans wereldbeeld, door onkritisch religieuze praktijken over te nemen waarvan vooruitstrevende Tibetanen zich juist beginnen te distantiëren. Anderen vechten tegen het gevoel van vervreemding dat zich van hen meester maakt zodra zij worden geconfronteerd met traditionele Tibetaanse opvattingen. Georges Dreyfus bijvoorbeeld, die als één van weinige westerse gelugs de traditionele kloosteropleiding heeft voltooid, beschrijft hoe een hoge Tibetaanse lama hem tot zijn ontsteltenis halsstarrig probeerde aan te praten dat de aarde plat is. De loyaliteit van bekeerde westerlingen ten opzichte van charismatische Tibetaanse leraren is dikwijls onvoorwaardelijk. Zo bekent een deel van hen zich overhaast tot het oude Tibetaanse wereldbeeld, zonder dat ze kritisch doordenken wat dat betekent voor het westerse wereldbeeld waarmee ze zijn opgegroeid. Zolang dergelijk geloof boven twijfel verheven blijft, is het een bron van behoudzucht. Waar de kennismaking met wetenschap Tibetaanse geestelijken dwingt tot de ‘onttovering’ van hun wereldbeeld, zou de weerstand daartegen ironisch genoeg ook wel eens van ‘orthodoxe’ westerse bekeerlingen kunnen uitgaan.

Met Wetenschap voor monniken noopt de Dalai Lama de Tibetaanse geestelijkheid en westerse bekeerlingen onophoudelijk van perspectief te wisselen. Zo toont zich onverwacht de wederkerigheid van hun verhouding: zij hebben van elkaars tradities te leren. Niet voor niets spreekt de dalai lama tegenwoordig van een ‘neo-boeddhistisch perspectief’, een nieuw referentiekader dat put uit zowel wetenschappelijk inzicht als boeddhistische wijsheid. Tijdens de laatste Mind and Life bijeenkomst merkte de dalai lama op dat het boeddhisme wetenschappelijke, filosofische en religieuze elementen omvat. Hij staafde zijn bewering met een beroep op de vier edele waarheden—lijden, het ontstaan en doen verdwijnen van lijden en het pad dat daartoe leidt. De eerste en tweede van de vier edele waarheden, stelde hij, zijn wetenschappelijk; de derde waarheid is filosofisch van aard; en de vierde edele waarheid vormt een techniek.

Zo op het oog lijkt ‘het boeddhisme’—anders dan theïstische religies—dus niets van ‘de wetenschap’ te duchten te hebben. Maar hoe zit dat met de afzonderlijke tradities binnen het boeddhisme? De gelug traditie, bijvoorbeeld, is in feite een hedendaagse vorm van scholastiek. Dit betekent dat zij haar identiteit ontleent aan een steeds hernieuwd appèl op het gezag van de grondlegger ervan, Je Tsongkhapa. Het is zijn inzicht, neergelegd in canonieke teksten, dat sinds de veertiende eeuw stelselmatig wordt ‘herontdekt’. De traditie biedt weliswaar enige ruimte tot interpretatie, maar niet zoveel dat de grondslagen ervan, en met name de bronteksten, ooit door ‘nieuwe’ inzichten kunnen worden achterhaald. In deze zin staat de toekomst vast: wie de weg naar verlichting tot het einde volgt komt uit waar de traditie eeuwen geleden begon. Plaatst dit gelugs buiten de tijd? Anders gezegd: heeft de traditie voor altijd de wijsheid in pacht, of beroepen gelugs zich voortaan, net als wetenschappers, op voortschrijdend inzicht?

0

Geef een reactie