Zolang Stanley Bremer het Wereldmuseum leidt is ‘meer geld’ geen oplossing

De bevindingen van onafhankelijk onderzoeker Gitta Luiten over het Wereldmuseum Rotterdam zijn ontluisterend. De museale functie, de collectie, de bedrijfsvoering en financiën: niets deugt. Zelfs het door directeur Stanley Bremer geroemde museumrestaurant—‘mét Michelin-ster’—en de banqueting in de balzaal zijn niet het succesverhaal dat hij ervan maakt. Alles is het gevolg van beleidskeuzes, aldus Luiten, dus Bremer kan zich niet verstoppen. Immers, hij alleen geeft leiding aan de Stichting Wereldmuseum Rotterdam en dochterondernemingen Wereldbusiness BV en Wereldmuseumwinkel BV—the buck stops with him.

Volgens Luiten verloor het Wereldmuseum de afgelopen jaren zijn primaire functie als museum uit het oog. Bremer was vooral bezig met geld verdienen, al lukte dat slecht. Wie meent dat de huidige problemen kunnen worden verholpen door meer subsidie te geven vergist zich echter. Het grootste probleem is niet dat het museum geld tekort komt, maar dat het beoordelingsvermogen van de huidige directeur tekort schiet.

Bremer noemt zichzelf graag ‘cultureel ondernemer’ en speelt overal de baas. Maar een goed koopman is hij niet. Onder zijn leiding steeg weliswaar de omzet van de museum-BV’s, maar het resultaat ervan werd per saldo negatief, net als het eigen vermogen. Niet voor niets concludeert Luiten ‘dat de BV’s waarschijnlijk niet in staat zouden zijn om zelfstandig voort te bestaan zonder de aanwezigheid van een moederbedrijf, zoals in dit geval Stichting Wereldmuseum Rotterdam, dat bereid is om bij het ontstaan van tekorten waar nodig bij te springen.’ Cultureel ondernemen mét vangnet: wie wil dat niet?

Met de veiling van een Amitabha-boeddha deed het Wereldmuseum in 2013 ‘goede zaken’. Bremer besteedde de opbrengst aan een nieuw terras voor zijn restaurant aan de Maas. Geen gewoon terras, maar een ‘semi-museale presentatie met een Aziatische uitstraling’. De opbrengst ervan komt ten goede aan de collectie. Althans, zodra Bremers business een positieve bijdrage aan de exploitatie van het museum levert, want dat is nu niet het geval. Bovendien, schrijft Luiten, ‘het museum wekt met de snelle verkoop van de Amithaba (nog geen twee jaar na aankoop) de indruk handel te drijven. Dat schaadt de reputatie van het museum zeer en schrikt potentiële schenkers af.’

Zelf val ik niet over snelle deals met zo’n religieus object, al kwetst het de gevoelens van boeddhisten wereldwijd. Mij stoort vooral het cynisme waarmee Bremer zijn beleid verkoopt. ‘Een semi-museale presentatie met een Aziatische uitstraling.’ Gelooft hij het zelf? Mij doet het denken aan F. Jacobse en Tedje van Es die oude vrouwtjes ‘neutronenkorrels’ tegen ‘scheurgras’ aansmeren. Het is de man ten voeten uit. Toen journalisten hem aanspraken op het gebruik van pseudo-citaten van de dalai lama om zijn museum te promoten zei Bremer doodleuk dat hij ‘in zijn overweging laat meespelen dat er ook van Jezus vele uitspraken zijn die waarschijnlijk niet van hem afkomstig zijn. maar die toch aan hem worden toegeschreven.’

In 2007 waarschuwde ik Rotterdamse politici voor Bremers instinctieve afkeer van inhoudelijke, niet-commerciële argumenten. Kort daarvoor schoffeerde hij enkele Tibet-deskundigen die zich zorgen maakten over blunders in de tentoonstellingsteksten voor de expositie Tibet en de 14 Dalai Lama’s. Onder hen de oorspronkelijke curator Martin Brauen van het Etnografisch Museum van de Universiteit Zürich, die speciaal naar Rotterdam afreisde en met juridische stappen dreigde. Experts boden aan de teksten kosteloos te corrigeren, maar dit werd door Bremer rücksichtslos afgewezen: het vervangen van de linnen banieren met foutieve teksten was ‘te duur’.

Ik schreef wethouder Orhan Kaya (GroenLinks) en enkele raadsfracties dat zolang voor Bremer het profijtbeginsel leidend is, de betrokkenheid van kundige derden in de praktijk geen enkele waarborg levert voor inhoudelijke kwaliteit: ‘Door de afwezigheid van voldoende expertise bij de directie en staf blijkt het museum zelf niet in staat de inbreng van externe deskundigen op waarde te schatten.’ De verwikkelingen rondom de Tibet-tentoonstelling hebben de reputatie van het Wereldmuseum in de ogen van kenners dan ook ernstig geschaad. Toen al was duidelijk dat Bremers eenzijdige, commerciële belangstelling voor de thema’s religie en spiritualiteit—spirituality sells—een bedrijfsrisico vormde: precies op dat vlak reikte Bremer zichzelf met Tibet en de 14 Dalai Lama’s een brevet van onvermogen uit.

Een echo hiervan weerklinkt in het rapport van Luiten: ‘Zonder conservatoren ontbreekt diepgaande kennis van de collectie (onderdelen), hun geschiedenis en betekenis. Dat is voor het museum betreurenswaardig, maar in het licht van de lopende en aangekondigde ontzameltrajecten ook een reëel risico. Er is intern immers geen levende kennis meer van bijvoorbeeld de waarde, de verwerving, de conserverings- en tentoonstellingsgeschiedenis van objecten in de context van het museum. Die kennis is ook niet extern in te huren.’

De crux van het probleem bij het Wereldmuseum is: de ‘levende kennis’ van de huidige directeur schoot altijd al tekort. Het is alsof Stanley Bremer denkt dat hij Feyenoord kampioen kan maken door John Guidetti en Dirk Kuyt niet te kopen maar een gratis seizoenkaart te geven. Iemand die zo denkt is domweg niet geschikt als trainer. Alles wijst erop dat Bremer de inbreng van deskundigen nooit op waarde heeft geschat—of ze nu intern of extern waren, betaald of onbetaald. Omdat hij de waarde van inhoudelijke expertise niet inziet was het afstoten ervan voor hem een makkelijke beslissing, geen moeilijke. Het wegbezuinigen van conservatoren is daarom geen oorzaak van ‘het probleem Bremer’, maar het gevolg.

Dit is van belang omdat de Rotterdamse gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de raad van toezicht zouden kunnen menen dat ‘meer geld’ het Wereldmuseum een uitweg biedt. Dat is een misvatting. ‘Meer geld’ verbetert het beoordelingsvermogen van Bremer niet. Integendeel, het zoeken naar geld is het excuus waarachter deze ondernemer van meet af aan zijn eigen gebrek aan geestelijke bagage verstopt. Volgens voorzitter Harry Kramer strekt de opdracht van de nieuwe raad van toezicht verder dan de positie van Stanley Bremer (NRC Handelsblad, 16 april 2015). Dat is waar, maar het Wereldmuseum boekt pure winst zodra deze directeur niet langer aan de knoppen draait.

0

Geef een reactie