Een kwestie van huis-tuin-en-keuken-moraliteit

En weer vraagt de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) zich af of individuele boeddhisten tot het lidmaatschap mogen worden toegelaten. Dat gebeurt al jaren. Het heikele punt is dit: van de koepelorganisatie moeten boeddhisten zich verplicht organiseren voordat zij in de schoot van het BUN-boeddhisme worden opgenomen. Wie dat niet wil of kan—om welke reden ook—is niet welkom.

De boeddhistische traditie kent geen ‘organisatiedwang’. Dat is een hersenspinsel van de oudste nog levende generatie Nederlandse boeddhisten, die in termen van verzuiling denkt. Omdat ze zelf niet kunnen vaststellen wie boeddhist is, klampen zij zich vast aan de idee van een ‘boeddhistische organisatie’. Dit zou dan wel vast te stellen zijn.

Momenteel verdiept een BUN-werkgroep onder leiding van Aad Verboom zich in de redelijkheid van die vooronderstelling. Deze werkgroep moet de ledenvergadering een concreet voorstel doen. Ik ben een van de personen die de werkgroep over de kwestie adviseert.

Wie nog nooit van de BUN heeft gehoord, gaat zich vergissen in haar omvang. Formeel is de unie een belangenvereniging waarbij alleen boeddhistische organisaties zijn aangesloten. Hun achterban heeft de omvang van een klein dorp: 5.000 à 6.000 personen. Een groot deel van hen noemt zich geen boeddhist. Feitelijk dient de koepel alleen als praathuis van enkele tientallen boeddhisten, de ledenvertegenwoordigers. De achterban weet vaak niet eens dat hun organisatie lid is, laat staan wat de ledenvertegenwoordigers bespreken.

Boeddhisten die decennialang met elkaar optrekken vormen de ruggengraat van deze groep. Het is een klein, wat zelfgenoegzaam gezelschap: een boeddhistische éminence grise die veel betekenis aan zichzelf hecht. Zij behoren tot de babyboomgeneratie—sommigen zijn zelfs ouder—en ze maakten de hoogtijdagen van het hippiedom mee. Als boeddhist in spe troffen ze elkaar voor het eerst in de jaren ’70, in nu verdwenen centra als de Kosmos (Amsterdam) en de Tiltenberg (Vogelenzang). Hun tijdperk loopt ten einde, maar achter de schermen oefenen zij nog altijd invloed uit.

Met de tegencultuur van de hippies had deze groep boeddhisten niets. Integendeel: zij zochten toenadering tot de gevestigde orde. Instinctief grepen ze terug op religieuze en culturele patronen uit hun jeugd, de jaren ’50. Ze werkten, dwars tegen de tijdgeest in, toe naar kerkvorming, verzuiling en emancipatie. Om serieus te worden genomen, meenden zij, moet het boeddhisme worden georganiseerd, geïnstitutionaliseerd en gesubsidieerd. Het moet worden geregeld, geordend en geleid. En zij voelen zich daartoe geroepen.

Wie de institutionalisering van dit ‘Nederlands boeddhisme’ de afgelopen 40 jaar bestudeert komt overal dezelfde namen tegen: als bestuurslid, vertegenwoordiger, organisator, redacteur, vertaler, auteur, adviseur, directeur, chroniqueur, spreker, programmamaker, enzovoorts. Enkelen noemen zich inmiddels leraar. Zo stichtte een verrassend klein aantal boeddhisten in korte tijd een verrassend groot aantal boeddhistische instellingen. Voor een enkeling werd het boeddhist zijn daardoor een dagtaak, als alternatief voor het gezinsleven of een regulier werkend bestaan.

De organisatiewoede van dit gezelschap maakte het boeddhisme in Nederland zadelmak. Eind jaren ’90 gaf diezelfde groep een handvol boeddhistische machers de teugels in handen. Zij—zélf een blauwe maandag boeddhist—veranderden de koepel in een traditionele zuil. Met een eigen publieke omroep, een eigen ziektekostenverzekering, een eigen ministeriële dienst, een eigen universitaire ambtsopleiding. Een paar personen die zich daarvoor inzetten trokken als eerste profijt. Ze werden omroepdirecteur, ambtenaar of hoogleraar, en houden aan hun boeddhistische bezigheden een aardig inkomen over.

De oppervlakkige waarnemer zou hieruit kunnen afleiden dat maatschappelijke trends als individualisering en secularisering aan de boeddhistische gemeenschap voorbij gaan. Niets is minder waar:

  • De subsidie-aanvraag van de Mandalaschool—een ‘achterbanproject’ voor de stichting van een boeddhistische basisschool in Amsterdam—werd in 2010 afgewezen.
  • De Onderwijsraad oordeelde in 2012 dat de levensbeschouwelijke of religieuze ‘richting’ in de onderwijswetgeving minder bepalend moet zijn.
  • De zendmachtiging voor de Boeddhistische Omroep Stichting wordt eind 2015 ingetrokken.
  • De formatie van de ministeriële dienst Boeddhistisch Geestelijke Verzorging is tot en met 2017 bevroren.
  • Voor (toekomstige) studenten van de boeddhistische ambtsopleiding aan de Vrije Universiteit (Amsterdam) is betaald werk een utopie.

Het zijn tekenen aan de wand. De tijd werkt niet in het voordeel van de BUN. Karma is a bitch—vergankelijkheid maakt voor boeddhisten geen uitzondering. De hype is voorbij. Boeddhisme is uit, mindfulness en happiness zijn in. De boeddhistische gemeenschap vergrijst. De éminence grise is (hoog)bejaard.

Heeft de jeugd de toekomst, dan ziet de toekomst van de BUN er somber uit. Jongere ledenvertegenwoordigers zijn noch bereid, noch in staat hun boeddhistische lot met dat van zo’n boeddhistische zuil te verbinden. Geen wonder: hun eigen sangha’s worden steeds vaker gedwongen de tering naar de nering te zetten. De aantallen deelnemers en vrijwilligers nemen af, de opbrengsten lopen terug. Het aantal BUN-leden wordt kleiner en kleiner.

Welk bestaansrecht heeft de BUN dan indien deze ontwikkelingen doorzetten? Het korte antwoord: geen. De BUN zelf doet niets. Ze is. Dat wil zeggen: de vereniging geldt als zendmachtigingshouder en zendende instantie voor de geestelijke zorg aan gedetineerden, het bestuur en de ledenvertegenwoordigers vergaderen daarover. Dat is alles. Fungeert de BUN niet langer als zuil, dan blijft alleen het gepraat over. Noopt deze vaststelling tot zelfrelativering of bescheidenheid, dan valt daarvan nu nog niets te bespeuren. Zeker niet bij de ‘patriarchen’ en ‘matriarchen’ die achter de schermen als poppenspeler aan de touwtjes trekken.

Het beste bewijs hiervoor is de houding die de BUN aanneemt tegenover boeddhisten die zij afwisselend als ‘ongebonden’, ‘niet-georganiseerd’ of ‘ongeorganiseerd’ aanduidt (wie daarmee begon is onbekend). Sommige ledenvertegenwoordigers sluiten zelfs uit dat individuele, ‘niet-georganiseerde’ boeddhisten tot een sangha kunnen behoren. Wie zich niet aansluit bij een Nederlandse boeddhistische organisatie is per definitie geen boeddhist en kan dus geen sangha hebben. En daarmee basta: weinig zelfrelativering en al helemaal geen bescheidenheid.

Opvallend is dat degenen die andere boeddhisten dit etiket opplakken, zichzelf niet aanduiden als ‘gebonden’ of ‘georganiseerd’. Zulk gedrag doet denken aan aanhangers van het mahayana boeddhisme die hun eigen superioriteit onderstrepen door theravada boeddhisten met hinayana aan te duiden. Het is alsof de leden van een politieke partij bepalen dat andere Nederlanders voortaan als ‘ongebonden burger’ worden aangemerkt en pas mogen stemmen zodra zij hun contributie overmaken.

Het staat overigens vast dat het aantal boeddhisten dat zich niet bij een organisatie aansluit, wereldwijd sneller toeneemt dan het aantal dat dit wel doet. Slechts een fractie van alle westerse boeddhisten maakt deel uit van een bestaande organisatie—in Nederland, volgens eigen opgave van de BUN, hooguit twee procent. Getalsmatig is niet-georganiseerd zijn de regel, niet de uitzondering.

Daarvoor zijn allerlei redenen aan te voeren. Pragmatische bijvoorbeeld. Boeddhisten vinden geen Nederlandse organisatie waarin ze zich thuisvoelen; die tot hun stroming behoort; die inhoudelijk voldoende niveau heeft. Ook vinden ze dat boeddhistische organisaties te vergrijsd zijn, of bestuurlijk tekort schieten. Soms hebben ze domweg geen tijd, of sluiten ze zich liever aan bij een buitenlandse sangha of organisatie.

Bovendien, het Nederlands boeddhisme is een marginaal verschijnsel. Wie zich binnen bestaande boeddhistische organisaties actief opstelt loopt vrijwel onmiddellijk op tegen het traditionele ons-kent-ons-circuit. Dat duldt weinig tegenspraak. Daarin moet je dan maar zin hebben.

Ook principiële redenen spelen een rol. Er zijn geen leerstellige gronden om het lidmaatschap van een boeddhistische organisatie en het lid zijn van een sangha aan elkaar gelijk te stellen. Boeddhisten kunnen organisaties overbodig vinden of oordelen dat bestaande rechtsvormen niet in hun boeddhistische traditie passen. Ze kunnen menen dat de institutionalisering van het boeddhisme voorbarig is en de volwassen receptie ervan verstoort.

Verder kunnen zij oordelen dat de leiding en staf van boeddhistische organisaties—leraren inbegrepen—niet tegen hun verantwoordelijkheid zijn opgewassen. Ook kunnen ze bezwaren hebben tegen groepsdenken, goeroe-aanbidding, seksuele relaties tussen leraren en leerlingen, trivialisering, commercialisering, enzovoorts. En dan zijn er nog maatschappelijk trends als individualisering, secularisering en ontzuiling.

De BUN sluit deze hele groep uit van het lidmaatschap. Individuele boeddhisten die inbreng willen hebben, worden verplicht eerst tot een bestaande lidorganisatie toe te treden of een eigen boeddhistische organisatie te stichten en het lidmaatschap aan te vragen. Volgens de ledenvergadering mogen leden zelfs hun vragen over de BUN niet beantwoorden! Tegelijk heeft de besluitvorming binnen de BUN consequenties voor de gehele boeddhistische gemeenschap, óók voor boeddhisten die daaraan part noch deel hebben—niet-leden en individuele beoefenaars inbegrepen.

Kortom, de BUN maakt een spagaat: ze houdt vol namens de gehele boeddhistische gemeenschap op te treden, maar sluit het overgrote deel daarvan categorisch uit.

Dit maakt de BUN kwetsbaar voor hetzelfde verwijt dat ook politieke partijen en vakbonden treft. Waaruit bestaan haar representativiteit en legitimiteit nu helemaal? Wie verleent haar dit gezag nu eigenlijk? De babyboom boeddhisten? De geschiedenis? De staat? Voor zoveel dwang bestaat binnen het boeddhisme geen enkel precedent. Het verzuilingsdenken en de mentaliteit van de jaren ’50 zijn achterhaald. In onze samenleving meet men de kracht van een democratie naar de mate waarin minderheden tot hun recht komen. Maar binnen de ‘eigen’ koepelorganisatie komt de méérderheid van alle boeddhisten niet eens tot haar recht!

De BUN heeft het voor het zeggen. Ze kan kiezen tussen een exclusieve opvatting van het begrip sangha, en een inclusieve. Ze kan individuele, ‘niet-georganiseerde’ boeddhisten verwelkomen—al is het er één—en ze kan hen categorisch uitsluiten. In dat laatste geval zeg ik: laat dan ook elke pretentie namens ‘het boeddhisme’ of ‘de boeddhisten in Nederland’ op te treden los. Lever de zendmachtiging in bij het Commissariaat voor de Media en vraag het ministerie van Justitie en Veiligheid de aanwijzing als zendende instantie in te trekken. Dat is geen juridisch dilemma, maar een kwestie van huis-tuin-en-keuken-moraliteit.

Rob Hogendoorn